‘Het NIC heeft implementatie-deskundigheid bijeengebracht en zichtbaar gemaakt’ Luc Abeelen 28 januari 2025

‘Het NIC heeft implementatie-deskundigheid bijeengebracht en zichtbaar gemaakt’

Blog

Het Nederlands Implementatie Collectief startte 10 jaar geleden als netwerk van mensen die zich met implementatie in de zorg bezighielden. Intussen staat die club op het punt een vereniging te worden, heeft ruim 140 leden en werkt aan certificering van implementatieprofessionals. Deze maand organiseerde het NIC traditioneel de Week van de implementatie. Ook Karlijn Stals was betrokken bij het ontstaan van het NIC. Ze is directeur/netwerkleider van Kwaliteit en Blijvend Leren, een netwerkorganisatie actief in de jeugdhulp. In dit interview haalt ze herinneringen op en kijkt naar de toekomst.

Hoe was je betrokken bij de oprichting van het NIC?
‘Ik werk vooral op het gebied van jeugd, en het NIC is daar eigenlijk een beetje ontstaan. Met een handje vol enthousiastelingen vanuit de jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg zijn we het NIC gestart; ik was één van de oprichters. In mijn huidige functie bij een netwerkorganisatie houd ik me bezig met het vormgeven en versterken van een cultuur van leren en verbeteren in de jeugdhulp. Daar horen ook implementatievragen bij. Ik ben nu niet meer actief bij het NIC, maar draag het nog steeds een warm hart toe.’

Met welke ambitie deed je 10 geleden mee aan de oprichting van het NIC?
‘Op dat moment had ik mijn promotietraject achter de rug, wat ging over implementatie van preventie in de jeugdzorg. Ik merkte dat er best veel kennis was over wat werkt; over effectieve aanpakken, preventies en methodieken maar dat er in de praktijk maar weinig gebruik van werd gemaakt. Dat verbaasde en fascineerde me. Toen ik me erin verdiepte, ontdekte ik dat er weinig aandacht werd besteed aan het goed inbedden van nieuwe zorg, methodieken of interventies binnen organisaties. Dat ontbrak op dat moment heel erg. Het was erg leuk om binnen het NIC met andere mensen op te trekken die datzelfde ervoeren en daar ook verandering in wilden brengen.’

Hoe heb je dat aangepakt, zorgen dat implementatie beter werd aangepakt?
‘Via het vormen van netwerken en coalities met een aantal mensen; de mensen van het eerste uur bij het NIC, die dezelfde ambitie hadden als ik. We hebben toen een aantal NIC-bijeenkomsten georganiseerd. Om met elkaar kennis en vragen uit te wisselen en daarvan te leren; binnen Nederland maar ook internationaal. De Week van de implementatie is toen ook geboren, als een evenement in Nederland om meer aandacht voor het onderwerp te genereren. Sinds die tijd heeft het NIC producten ontwikkeld zoals de implementatiewijzer, implementatieplannen en is het een netwerk van adviseurs en deskundigen geworden met ruime implementatiekennis, en anderen die daarvan gebruik kunnen maken.’

Waar ben je trots op als je kijkt waar het NIC nu staat?
‘Toen ik in dit vakgebied terecht kwam, merkte ik dat het internationaal een echt vakgebied was, waarbinnen veel werd onderzocht en gepubliceerd werd. In Nederland was dat nog niet het geval. Ik denk dat het NIC maar ook de onderzoekstrajecten en de fellowships die situatie sterk hebben verbeterd. Het NIC heeft binnen ons land implementatiedeskundigheid bijeengebracht en daarmee ook zichtbaar gemaakt.’

Waar is op implementatiegebied het afgelopen decennium de meeste voortgang geboekt?
‘Destijds werd implementatie vooral gezien als iets technisch. Ik denk dat men intussen implementatie veel meer is gaan zien als een onderdeel van leren en verbeteren. Je ontwikkelt iets nieuws, dan zorg je dat het goed ingebed en gebruikt wordt en op een gegeven moment ontwikkelt het zich verder. Dat is veel meer een cyclus dan een lineair proces. Ik denk ook dat er veel meer beseft wordt dat goed vormgeven van implementatie draait om meerdere disciplines. Het vereist verschillende vakgebieden om implementatie goed te kunnen voorbereiden en uitvoeren, zoals communicatie, management en gedragsdeskundigheid.’

Waar liggen de grootste uitdagingen in het vakgebied, nu en in de toekomst?
‘Het erg Nederlandse ‘not-invented-here’-syndroom. We zijn er goed in om energie en aandacht te besteden aan vernieuwing, innovatie en ontwikkeling. En eigenlijk zou het sexy moeten zijn om voort te bouwen op bestaande kennis; te benutten wat er al door anderen is ontwikkeld en geïnnoveerd. In Nederland wordt doen wat iemand anders heeft bedacht als een beetje suf beschouwd. Terwijl je zou willen dat je die innovatiekracht en ontdekkingskracht gebruikt om iets te laten groeien, op meer plekken toe te passen. Ik denk dat implementatiekennis daar erg bij kan helpen. Ook lijkt er aan ‘implementatie’ iets te kleven alsof het van bovenaf opgelegd wordt, dat je het gewoon maar moet uitvoeren. In het veranderen van dat idee zit de grote uitdaging.’

Wat moet er daarvoor gebeuren?
‘Ik denk dat het helpt door met elkaar, vanuit een wat bredere blik naar implementatie te kijken. Daarom vind ik de Kennisagenda van het NIC ook zo mooi. Als je de zorg, welzijn of jeugdhulp wilt verbeteren, dan is implementatie daar een stukje van. We moeten ons dus niet blindstaren op implementatie maar ons vooral richten op de verbetering die we met elkaar willen bereiken. Implementatie is een belangrijk onderdeel maar tegelijk moet je aandacht houden voor creatieve vaardigheden. De ‘soft skills’ die nodig zijn om te zorgen dat het ook gebeurt en een plek kan krijgen. Een combinatie van harde vaardigheden en kennis en techniek, maar ook de zachte kant van multidisciplinair samenwerken. Relaties onderhouden, samen volhouden en blijven vooruitkijken naar wat je wilt verbeteren.’

Hoe gaat het NIC de komende 10 jaar het verschil maken?
‘Het idee van fellowships en scholing vind ik heel mooi. Dat levert ook meer uitwisseling van kennis op, waarmee mensen geholpen zijn. Implementatievraagstukken zijn over het algemeen vraagstukken waarmee mensen in de praktijk erg worstelen. Ik denk dat het combineren van kennis en praktische ervaring heel belangrijk is.’

Wat is voor jou het belang van de Week van de implementatie?
‘Ik denk dat implementatie op veel plekken speelt maar daar slechts secundair aandacht krijgt. In eerste instantie gaat de aandacht uit naar inhoudelijke vraagstukken; nieuwe zorg, nieuwe ontwikkelingen. Maar hoe je dat goed implementeert, komt vaak op de tweede plaats. Het is mooi dat dat in die week volop aandacht krijgt. Door allerlei activiteiten te organiseren en ook de mogelijkheid bieden kennis uit te wisselen. En op een leuke manier andere mensen te vinden die die met dezelfde vragen worstelen. Juist als die in een hele andere context of organisatie zitten, kun je van elkaar leren.’